Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

Over verdringing en ontkenning - Julie met Freud en Jung bij Villa Matuzia

Het thema van dit blog is ontkenning en verdringing. Twee bekende begrippen uit de psychologie. Hetgeen mensen verdringen of ontkennen heeft alles te maken met het instinct om te willen overleven en met keuzes maken zodat je schijnbaar 'veilig' verder kunt na traumatische gebeurtenissen. Voor veel mensen kan verdringing ook een verdedigingsmechanisme tegen ongewenste herinneringen zijn. 

In veel gevallen komen de herinneringen op hogere leeftijd en veel heftiger terug. Soms sluipend langzaam, soms op een harde en confronterende wijze. Het herbeleven van trauma kan een pijnlijk en soms ziekmakend proces zijn. Herbeleving in eenzaamheid wordt opnieuw geplaagd door de altijd sluimerende ontkenning en verdringing's mechanismen. 

'Erkenning' heeft een grote therapeutische waarde. Erkenning zal echter nooit tot volledige 'genezing' leiden. Het is hooguit een pleister op een wond die oppervlakkig lijkt maar onder de huid zoveel schade heeft veroorzaakt. Het is wel een belangrijke pleister. Een pleister die moed geeft. De moed om weer door te gaan. Schrijven helpt ook maar is een confrontatie met jezelf en moeilijker dan het praten 'over vroeger' met toehorende medemensen. Julie zou haar verhaal vast anders geschreven hebben. Zij had de moed niet. De wonden zaten te diep en toch zo dicht onder haar huid. Julie hield niet van wonden en pleisters plakken. Opkrabbelen, niet zeuren én door-gaan was haar devies. Zij was  immers Indisch.

Julie hield van Italië, omdat zij vond dat het klimaat zo overeenkwam met het warme klimaat uit de streek waar zij was opgegroeid in het oude Indië. Zij kende de geschiedenis van de Romeinen zeer goed. Op de Hogere Burger School in Bandoeng hadden bevlogen leerkrachten gewerkt die vooral de geschiedenis van Nederland en Europa er goed ‘in’ hadden gekregen. Voor de geschiedenis van Indonesië was altijd bijzonder weinig ruimte in het schoolprogramma.

Anton en Julie hadden rond 1977 in San Remo een eenvoudige vakantiewoning gevonden. Het was op sterk aandringen van Julie gekocht. Anton had eigenlijk niet zoveel op met de Italianen. Hij vond het maar fietsendieven en soms wat gladde onderkruipers. Ook met de vele Duitsers die  wat verder hun vakantiehuisjes hadden had Anton weinig op. Toen een Duitse buurman die in oud geel busje rondreed met een sticker ‘Grüsse aus Birkenau’ op een dag hulp zocht met de gastoevoer van zijn badgeiser wees Anton hem onverbiddelijk de deur. "Nein. Ich helfe nicht! Er habt ja früher auch kein problemen mit gas gehabt". Hierbij refererend aan de gaskamers in de Duitse concentratie kampen. 

Julie maakte wel eens schalkse opmerkingen dat zij een incarnatie zou zijn van Keizer Hadrianus die zo graag aan de Italiaanse Riviera had verbleven. Maar was het niet zo dat San Remo eigenlijk was vernoemd naar de heilige Sint Sanremo ofwel Sint Romulus van Genua. Een bisschop die leefde rond de 4de eeuw na Christus en die uiteindelijk overleed in de grotten van Villa Matuzia in de heuvels waar nu San Remo is gevestigd. Villa Matuzia was vernoemd naar de Godin Mater Matuta later werd zij door de Romeinen ook wel Aurora genoemd. Mater Matuta was oorspronkelijk de Godin (beschermheilige) die verantwoordelijk was over de geboorte van kinderen. 

Het leek wel of Julie een vervanging of bescherming had gezocht voor de Poenti Anak verhalen uit haar jeugd op Java die zo'n grote indruk op haar hadden gemaakt. Poenti Anak is de geest van een jonge vrouw die in het kraambed is gestorven en het daarna had voorzien op zwangere vrouwen. De heuvel waar Jullie vanuit haar huisje tegenaan keek was de Romulus heuvel. Het was Julie’s uitdrukkelijke wens om in het katholieke Italië alsnog gecremeerd te worden en een gedeelte van haar as zou in een altaartje ondergebracht moeten worden. Een altaartje wat uit zou kijken op de Romulus vanuit haar tuintje. 

Cremeren in het katholieke Italië is redelijk ongewoon. Het kon alleen in Genua de stad waar Sint Romulus (San Remo) bisschop was geweest. De nabijheid van de grillige Mater Matuta heuvel gaf haar veel voldoening en een ieder die Julie wilde bezoeken moest telkens de naast gelegen berg bestijgen waar Julie zich in 1992 volledig had gevestigd.

Enige weken na de crematie hebben Carlo en ik de bruin koperen urn van de algemene begraafplaats in San Remo ongezien en midden in de nacht opgehaald. Met een schroevendraaier hebben we de kleine afsluitdeksel losgewrikt. De zandkleurige circa 3,5 kilo asresten werden keurig verdeeld in potten. Was het toeval dat de as over enige Conimex potten werd verdeeld? Een gedeelte zou naar de geboortegrond van Julie in de buurt van de Borobudur gaan. Een ander gedeelte moest achter haar huisje in een klein altaarhuisje met uitzicht op de zee bijgezet worden. 

Dit as-verdeel-ritueel was een typische Julie beslissing. Hetgeen Julie besliste en ondernam in haar latere leven was bijna altijd een zéér bewuste keuze evenals haar vlucht in artistiek werk en haar zoeken naar afleiding om onlustgevoelens uit weg te kunnen gaan en zich te verliezen in vertalingen van dromen in textiel of op papier. Want zij wilde vooral niet 'ziek' zijn. Haar grote concentratie tijdens werk tilde haar vaak over die 'kleine ongemakken' heen zoals confrontaties met haar kinderen of de volwassenen met wie zij samen was of als zij geplaagd werd door de verwarrende beelden uit haar jeugd en de oorlogsjaren.

De bekende psychoanalyticus en later opponent van Sigmund Freud, Carl Gustav Jung zou de bovenstaande ‘toevalligheden’ in de keuze voor de woonomgeving van Julie in Italië synchroniciteit
genoemd hebben. Het gaat hierom een begrip uit de ‘hogere psychologie’. Jung en Freud waren in de eerste helft van de twintigste eeuw zeer beroemd vanwege hun moderniserende bijdragen aan de dieptepsychologie

Of de nieuwe inzichten een waardig opvolger waren van het in de 19de eeuw zo populaire spiritisme en occultisme of juist een gevolg was is een andere discussie. Stel (nu droomt de schrijver even) dat Jung en Freud gezellig op de borrel bij Julie en Carlo waren geweest dan had Julie vast en zeker naast de wat dromerige Jung gezeten en Carlo en Freud op het andere bankje. 

Freud was geen makkelijk mens. Pas toen zijn eigen moeder overleed werd hij wat meer ontspannen. Freud verklaarde veel uit het driftleven. Jung wees de mensheid erop dat verlichting mogelijk was als je op zoek ging naar de diepere betekenis van de keuzes die je maakt en daar bij onderscheid maakte tussen twee gebieden.

Citerend uit het werk van Jung*: 
Het collectief onbewuste is een begrip uit het werk van Carl Gustav Jung. Volgens deze (onbewezen) hypothese van Jung is het collectief onbewuste een soort opslagplaats van latente beelden die de mens als soort heeft geërfd uit zijn verleden, een verleden dat zowel dierlijke als menselijke voorouders omvat. 

Zo zou angst voor duisternis of voor slangen te verklaren zijn, niet uit persoonlijke ervaringen, maar doordat onze voorouders generaties lang deze angsten hebben gekend.

Volgens Jung is de droom een gedeeltelijk onwillekeurige werking van de psyche, die niet genoeg bewustzijn bezit om in het waakbestaan te worden gereproduceerd. Julie had meer binding met de ideeën van Carl Gustav Jung dan met de visie van Sigmund Freud. Haar vriend Carlo was een groot aanhanger van Freud en verklaarde minder graag zijn eigen handelingen, maar met name de handelingen van anderen als 'oerdriften en obsessies'. Nadat Julie de zeer geslaagde Freud biografie van Peter Gay volledig had doorgelezen en van veel aantekeningen had voorzien had zij droogjes tegen Carlo gezegd dat hij maar beter iets anders kon gaan doen. 

Bijvoorbeeld meer kunstwerken produceren en meer tentoonstellingen houden. Carlo meende in de lijn van Freud, dat goed luisteren en anderen een spiegel voorhouden door het beluisterde te analyseren en te interpreteren veel problemen bij zijn cliënten kon oplossen. Julie dacht meer in termen van zelfhulp door kwalitatief 'goed werk' af te leveren en je eigen niveau voortdurend te verhogen en zo mogelijk scheppend bezig zijn waardoor het 'innerlijk' zich zou bevrijden van verdriet en demonen (trauma).

De inhoud van het 'collectief onbewuste' van Jung is echter nooit in het bewustzijn aanwezig geweest en is dus nooit individueel verworven. Dat het kan bestaan dankt het uitsluitend en alleen aan evolutionaire overerving. De menselijke geest is door middel van de hersenen in die opvatting net als het lichaam gepredisponeerd door evolutie.

Immers, de hersenen zijn te beschouwen als de voornaamste organen van de geest, zodat het collectief onbewuste afhankelijk is van de evolutie van de hersenen. Volgens deze hypothese zouden herinneringen aan een vorig leven een herinnering uit het 'collectief onbewuste' kunnen zijn dat de hele mensheid deelt. - Het 'persoonlijk onbewuste' van Freud bestaat uit een wezenlijke inhoud van verdrongen herinneringen en ervaringen

Voor Julie waren verdrongen herinneringen en ervaringen niet alleen de  traumatische periodes uit haar oorlogsjaren. Ook de problemen in haar jeugd speelden een grote rol. In haar ogen was de grote oorlog een collectief drama geweest waar ook zij als mens maar een klein onderdeeltje van een veel groter en bijna onmenselijk drama was geweest. Zij relativeerde op die wijze de gebeurtenissen die diep in haar persoonlijke leven hadden ingegrepen naar de achtergrond van een groter geheel waar zij deel van uit zou maken. Behalve dat Julie zich een incarnatie van de Romeinse  Keizer Hadrianus vond gaf zij weinig prijs van haar dromen. Zij kon zich echter wel heel goed inleven in de dromen of impressionistische werkstukken van anderen.

Gelijkaardige droomsymboliek in verschillende culturen, waarvan ook sporen terug te vinden zijn in de kunst of in de alchemie, duiden volgen Jung ook op die gemeenschappelijke, onbewuste inhouden. Volgens Jung zien we in het 'collectief onbewuste' de 'oerervaring' van de mens en dus delen alle mensen, in meer of mindere mate, onbewust dezelfde 'oerervaring'.

Als de oerervaring de overwinning op de duisternis zou zijn (de schepping) dan zijn de vele kunstuitingen van Julie voor haar een motivatie geweest om zich daar zo intensief mee bezig te houden.

Jung gebruikt in zijn werken ook regelmatig de term 'archetype', een noodzakelijke aanvulling op het idee van het 'collectief onbewuste'. Het duidt de tegenwoordigheid van enkele psychische vormen aan, die altijd en overal aanwezig zijn. Het is een soort oorspronkelijk patroon waarnaar andere, soortgelijke zaken worden gemodelleerd. Volgens Jung bestaan er immers twee vormen van het psychische systeem, waarvan er één van persoonlijke- en één van niet-persoonlijke aard is.

De landschappen, bloemen. bomen en hoge huizen in het werk van Julie waren vaak van (droom) symbolische archetypische aard. Klassieke olieverf schilderijen met bloemen en andere voorwerpen heeft Julie gemaakt totdat zij zeker wist dat zij de techniek onder de knie had. Daarna begon zij aan een jarenlange reeks van textiele werkvormen waaronder een serie grote en kleine wandkleden. Het werken met wol, katoen en garens gaf haar kennelijk meer voldoening. Mogelijk ook omdat zij dan makkelijker kon corrigeren of het werk even terzijde kon leggen. Zij vond het ook wel prettig dat haar gehele werkkamer dusdanig volstond met materiaal dat er nauwelijks ruimte was voor bezoek.

C.G. Jung: "In tegenstelling tot het persoonlijke karakter van onze 'bewuste psyche', bestaat er een tweede 'niet-bewust' psychisch systeem van collectieve, 'niet-persoonlijke' aard naast ons normale bewustzijn, dat wij als het enige waarneembare ervaren, zelfs als we het 'persoonlijk onbewuste' er aan toevoegen. Het wordt verkregen door middel van overerving en ontwikkelt zich dus nooit individueel. Het bestaat uit preexistente vormen die pas secundair bewust kunnen worden en verleent daarbij vaste vorm aan de inhoud van het bewustzijn."

Deze stelling van Jung benaderd zeer sterk de wijze waarop Julie haar leven heeft vormgegeven. Julie liet zich niet beetnemen door traumatische ervaringen en de psychische gevolgen. Zij ging daar 'om heen'. De creatieve en artistieke talenten van Julie waren telkens opnieuw het ‘drijfhout’ waar zij zich aan optrok in goede en slechte tijden. Als Julie niet zoveel kinderen had gekregen was zij hoogst waarschijnlijk een bekend kunstenares geworden of anders een schrijfster. Als het krijgen van veertien kinderen ook een kunstvorm genoemd mag worden dan heeft Julie weinig tijd verloren laten gaan in haar leven. In hoeverre haar jeugd en de oorlogservaringen van Julie van invloed zijn geweest op haar  zienswijze en handelen zal mogelijk gaan blijken uit de reconstructie van haar leven en de beschrijvingen van de personen en omgevingen die van invloed op Julie zijn geweest. De geslotenheid van Julie had immers meerdere oorzaken.      

Julie trok zich steeds meer terug in zichzelf toen zij ouder werd. Zij genoot van de dagen dat zij alleen was en veel kon lezen of in haar atelier aan het werk kon zijn. Op zijn manier zorgde Carlo goed voor haar. Koken, boodschappen, praten over kunst en psychologie, galerie bezoek, veel vrienden bezoeken en uitnodigen. Het was warm en intiem tussen hen beiden en in grote tegenstelling met het leven wat zij met haar ex-man Anton had geleid. Carl Jung had vast wel plezier gehad aan de ‘toevalligheid’ dat Julie en Carlo eigenlijk naamgenoten waren. Julie heette immers voluit Juliette Caroline en was Caroline niet de ‘mannelijke versie’ van de naam Carlo.

In haar laatste jaren had Julie steeds minder moeite met het toelaten van oude herinneringen. Hierdoor droomde Julie ook veel meer. Dromen werden met herinneringen uit haar jeugd vermengd. Julie had een wekenlange reis door Thailand gemaakt met Carlo. De Aziatische sfeer, de kleurenpracht en warme gekruide geuren hadden haar geheugen opnieuw gevoed. Doorreizen naar Indonesië had haar te veel angst voor terugkeer van oude ervaringen ingeboezemd.

Toen haar broer Boy overleed vond Julie steeds vaker dat de ‘cirkel rond was’. Zij had immers in 1999 haar half zuster Wendy en half broers ontmoet die waren geboren uit de relaties die haar vader Ferdinand was aangegaan na zijn vertrek in 1933 naar de Filipijnen. Julie had voorheen wel onbevestigde verhalen gehoord dat hij in Argentinië zou wonen en ondanks haar vragen aan o.a. het Rode Kruis direct na de oorlog en in de jaren vijftig kwamen er tot 1998 geen concrete feiten op tafel. 

Stil, luisterend en soms zeer aangedaan had zij naar het relaas van haar halfzuster Wendy geluisterd. Al eerder was er veel informatie per fax bij Julie terecht gekomen maar tijdens de gespreken met  de zeventien jaar jongere Wendy kon zij een goed beeld krijgen over zijn leven en lotgevallen tot aan zijn overlijden in Bogota in 1973. 

Op de foto Julie's grootmoeder van de kant van haar moeder (Charlotte) tenminste... er is bij mij grote twijfel ontstaan of deze foto wel onze overgroot moeder is. In een later bericht zal ik hier op terug komen. 

Grootmoeder Deuning heet eigenlijk Raden Ajoe Sinem Istri Kamidjojo. Zij is geboren omstreeks 1855 en overleden op 29 Mei 1898 te Bojolali. Raden Ajoe werd ook Djeminem (later Joanna gedoopt) genoemd en zou pas  op 9 September 1893 wettelijk met 
Casper Frederik Deuning kunnen trouwen. 

Djeminem was dus jarenlang de 'Njai' van Casper Frederik Deuning. Hij werd geboren in 1842 te Soeracarta (Solo) en overleed 1905 te Klaten niet ver van Bojolali. 

De Deunings waren een familie van planters en komen vermoedelijk rond 1820 uit Zeeland of Zeeuws Vlaanderen. Er zijn ook aanwijzingen dat Deuning een opzettelijke verbastering is van de naam Dönig uit de buurt van het Duitse Hamburg. 



Javaanse batik met vertellende Wajang poppen
zoals de vroegste 'beelden' uit de jeugd van Julie 
verteld door haar Baboe haar altijd zijn bijgebleven




Julie leefde in San Remo 
niet ver van de 'schuil heuvel' waar de 
Romeinse Godin Mater Matuta 
een onderkomen zou hebben gevonden

Freud en Jung



C.G. Jung met een mandala


Mandala van Jung -
 Julie beschouwde schilderijen en wandtapijten als een 'andere' 
manier van mandala's maken





werkkamer van Freud die niet gelovig was maar wel 
veel religieuze beeldjes verzamelde

over Jung Engels gesproken 



over Freud 

Zenuwzwakte en racisme en Ferdinand wordt verliefd op Charlotte in Nederlands-Indië


‘Zo leuk was het allemaal heus niet geweest’ hierbij doelde Julie op de grote groepen oud-Indiëgangers en Indo’s die na de tweede wereldoorlog dus vanaf 1945 naar Nederland waren gekomen, en die volgens Julie aan ‘verheerlijking’ deden. De geschiedenis van Julie is door haar relativerende geslotenheid en stille verdriet incompleet. De foto’s en andere afbeeldingen uit het oude Nederlands-Indië zijn ‘momentopnamen’ van een tijd die al weer lang achter ons ligt. Beelden van grote huizen met ruime terrassen omgeven door tropische planten. Met poserende volwassen en kinderen in tropenkleding met soms een aantal inlandse bedienden die zijdelings op de foto staan en wat onzeker kijken. 

Julie had een blanke grootmoeder en grootvader van de kant van haar vader. Het enige kind van haar grootouders was haar blanke vader. Julie had een vader die in Soerabaya op Haagse wijze werd opgevoed en naar de Hollandse lagere school en de Hollandse HBS beiden in Soerabaya werd gestuurd. Als hij na school naar huis kwam was er zijn lieve baboe die hem als kind jaren lang waste en naar bed bracht. En hem fijne hapjes toestopte die zijn moeder verbood. De lieve en warme baboe was zo anders als zijn strenge en afstandelijke moeder. De baboe van Ferdinand kon lief troosten. 

Toen Ferdinand ver van zijn moeder en baboe aan zijn eerste baan begon als negentien jarige assistent-machinist op een suikerfabriek in Poerworedjo werd hij al snel verliefd op de vier jaar oudere Charlotte. Een halfbloed meisje met de warme melancholische maar troostende uitstraling van zijn baboe en die net zo accentloos Nederlands sprak als zijn moeder. 

Twee maanden na de geboorte van hun eerste kindje Julie, trouwden zij heimelijk en zonder groot feest in het huis van de assistent-resident niet ver van het station van Jenar. De moeder van Ferdinand was niet aanwezig, zij was woedend en diep verdrietig geweest. Haar énig kind was gevallen voor een meisje uit de lagere rangen. Dat gaf toch geen stand, en wat zou men in Holland wel niet denken.  

Die mooie oude Tempo Doeloe beelden die in menig boek over het oude Indië te vinden zijn en zo gekoesterd worden. Beelden die zelden de kleine en grote waarheden aan het licht brengen rond de discriminerende en racistische opvattingen en de daarbij bedachte wetten die de koloniale overheersers de inlandse bevolking oplegde. 

Er waren drie soorten wetten: Voor de Inlanders,  voor de nieuwe ‘tussenlaag’ die Indo’s werden genoemd en voor de Europeanen c.q. Nederlanders. De rechtspositie van de Indo’s zou pas vanaf 1898 enigszins verbeterd worden. Vanaf de VOC periode begin 1600 werden er al gemengdbloedige kinderen geboren o.a. door het grote gebrek aan blanke vrouwen. In een later stadium zouden deze kinderen zich weer mengen met andere halfbloed kinderen of anders met een Hollander of een inlander. 

Het Indo zijn komt dus voor in vele varianten. Julie werd geboren uit een blanke vader en een halfbloed moeder maar zag er desondanks zeer Indisch uit. Al jong werd haar voorgehouden dat zij ‘anders’ was en zich vooral zeer Hollands diende te gedragen. Door haar zeer Indische uitstraling kon Julie zich tijdens de Japanse bezetting relatief onopvallend in verschillende steden op Java min of meer schuil houden. Eenmaal in Nederland aangekomen eind 1946 werd Julie er bijna dagelijks aan herinnerd dat zij Indisch was, dus anders. Of zij Nederlands sprak (begreep) en kon schrijven werd haar vaak gevraagd. 

Het verhaal rond Julie noteren is als een dwaaltocht door een ver verleden waarin kleine en grote gebeurtenissen voortdurend nieuwe consequenties lijken te hebben, niet in het minst voor het opslagvermogen in het DNA van Julie en haar kinderen en kleinkinderen. Ouderwetse uitspraken zoals ‘je neemt er wat van mee’ of ‘je houd er wat aan over’ krijgen weer betekenis. Julie en haar nakomelingen komen immers voort uit gemengde relaties. De moeder van Julie heet Charlotte Deuning en háár moeder was een Javaanse uit de kraton van Yogyakarta en geboren rond 1855. Bezien met de toenmalige westerse ideeën over de ‘Inlanders’ moet mijn overgrootmoeder primitief, infantiel en ook ‘niet goed snik’ zijn geweest. 

De in Solo (Soeracarta) geboren overgrootvader van Julie, Casper F. Deuning (1841) was ook niet helemaal van het zuiverste bloed en zou daardoor niet op kunnen klimmen op de maatschappelijke ladder om bijvoorbeeld hoofdambtenaar te worden. Hij bracht het tot administrateur van de Suiker Fabriek Tjokro Toeloong in de buurt van Klaten. De beste posities waren immers gereserveerd voor Hollanders met 100% Nederlands bloed.

De Rotterdamse verfhandelaar Hendrik Tollens schreef in 1816 een prijswinnend en later tot volkslied verheven gedicht:

Wien Neêrlands bloed in d’âd’ren vloeit,
Van vreemde smetten vrij,

Dat  was duidelijke taal en sloot zo mooi aan op de goedburgerlijke opvattingen ter bescherming van de geldende normen en waarden om het anders zijn (dus geen Hollander) en afwijkend gedrag tot infantiel, ziek of ongewenst te verklaren. Een zienswijze die ook naar Nederlands-Indië werd geïmporteerd (en ook heden nog op nieuwkomers in Nederland als etiket wordt geplakt). 

Dat je door een verblijf in Nederlands-Indië enorm zou veranderen en ook de tropenkolder kon oplopen of ‘zenuwziek’ kon worden blijkt wel uit een artikel in de toenmalig veel gelezen “De Gids”. In het magazine verscheen in 1888 een artikel van de arts Th. Swart Abrahamsz. over Eduard Douwes Dekker. Toen al zeer bekend onder zijn pseudoniem Multatuli en schrijver van o.a. het veel gelezen boek Max Havelaar. Een geromantiseerde aanklacht tegen de uitbuiting van de Javaanse landarbeiders maar ook een aanklacht tegen de toenmalige politieke keuzes. 

Het is niet bekend of Dr. Swart Abrahamsz ooit in Nederlands-indië is geweest maar Swart Abrahamsz dacht aan te kunnen tonen dat Dekker behoorlijk ziek(er) was geworden vanwege zijn verblijf in de ‘West’. Lees eens aantal passages mee uit een van de vele lezenswaardige ‘opstellen’ van de letterkundige Jean Koene* die geven een goed beeld van de polemieken geschreven na het overlijden in 1887 van Multatuli. Het opstel uit 1997 is getiteld; ‘Een hooggewaardeerde zenuwlijder’

‘eene ziektegeschiedenis’

Na de dood van Multatuli, in 1887, werd het stilzwijgen doorbroken en barstte de kritiek los. De aanzet daartoe werd in 1888 gegeven door een neef van Multatuli, de arts Dr. Swart Abrahamsz. Die schreef in dat jaar een stuk in het tijdschrift De Gids, niet over het werk, maar over de persoonlijkheid van Multatuli. Met die persoonlijkheid bleek iets ernstigs aan de hand. Op grond van medische en ‘zielkundige’ analyse was Swart Abrahamsz tot de slotsom gekomen, dat Multatuli geestelijk niet in orde was en als gevolg daarvan niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor wat hij deed en schreef. 

Het resultaat van het onderzoek werd gepubliceerd in De Gids onder het veelzeggende opschrift: ‘Eene Ziektegeschiedenis’. Douwes Dekker leed — volgens de diagnose van Swart Abrahamsz — aan een zenuwziekte, die ten gevolge van zijn verblijf in Nederlands-Indië zeer ernstige vormen had aangenomen. 

Was hij in Nederland gebleven, dan zou de patiënt er minder slecht aan toe zijn geweest, want hier zouden ‘de eischen der Europeesche samenleving en voornamelijk de eisch van beroepskeuze’ een matigende uitwerking op zijn ziekte hebben gehad. Aan zijn verblijf in de tropen was het toe te schrijven, dat het met de zenuwlijder helemaal de verkeerde kant op ging. Het onderzoek dat Swart Abrahamsz had ingesteld, wees uit dat Douwes Dekker een ongevaarlijke neurasthenicus was. Doordat hij nogal tenger was uitgevallen, had de maatschappij niets van hem te vrezen. Heel anders zou het zijn geweest, als hij een atletisch type was geweest. In dat geval had men hem, in zijn eigen belang en in het belang van de maatschappij, moeten opsluiten in een krankzinnigengesticht of in een gevangenis.

Dr. Swart Abrahamsz had inderdaad bijzondere ideeën over geestesziektes die mede door het aanwezig zijn Indië versterkt zouden worden. Neem anders zijn opmerkingen over Chinezen in zijn artikel over Multatuli :

Opmerkenswaardig is het in elk geval, dat de breedgeschedelde (brachycephale) volken, zooals b.v. de Chineezen, een zeer weinig ontwikkeld voorstellingsvermogen hebben, bij groote intelligentie en krachtigen wil.

Dr. Swart Abrahamsz is nog niet helemaal klaar met Multatuli;

Voorts zijn er onzes inziens nog enige factoren, die schadelijk inwerken op het zenuwgestel van den Europeaan in Indië, en die ook bij Douwes Dekker hun invloed niet hebben gemist. In de eerste plaats werkt het klimaat verzwakkend. Is deze invloed al niet dadelijk merkbaar op het individu, dat zij op de progenituur nimmer geheel uitblijft, pleit ontegensprekelijk voor haar bestaan. Wij gelooven niet te veel te zeggen, door te beweren dat nakomelingen in het vierde geslacht van Europeanen - geheel onvermengd - in de tropen niet voorkomen. 

Waar het tegendeel verzekerd wordt is de bewering verdacht en niet te bewijzen en mocht het wèl het geval wezen, dan zijn de gevallen toch zeldzaam. Doch meestal is de schadelijke invloed wèl merkbaar bij het individu en mocht men zelf er ook niets van meenen te bespeuren, zoolang men in Indië is, dan komen de neurasthenische verschijnselen toch te voorschijn, zoodra men zich naar Europa verplaatst. Zoowel de bekende ‘apathie’ als de ‘irritabiliteit’ van onze Indische landgenooten zijn verschijnselen van zenuwverzwakking. 

Wie pas in Indië komt, herkent zijne landgenooten niet meer. Niet onaardig gaf Van Rijckevorsel den indruk, die zij op hem maakten weêr, door te zeggen, dat het hem voorkwam, als waren zij allen onder den verdoovenden invloed van morphine. Hij zou echter, bij nauwkeuriger observatie hebben ingezien, dat dit hoofdzakelijk geldt van de zoogenaamd hooggeplaatste ambtenaren, dat de ‘hommes satisfaits,’ - die in woorden en daden steeds blijken nimmer voldaan te zijn - veelal dit kenmerk vertoonen, maar dat er onder de jongeren en onder de lagergeplaatsten velen gevonden worden, die u voorkomen in een voortdurenden staat van zenuw opgewonden-heid te leven. 

Welnu, dat een zenuwstimulans onzen kalmen landaard geen minder beminnelijk aanschijn verleent, kan men aan het Indische leger waarnemen. Het Indische leger draagt een stempel, heeft een wijze van doen en laten, een bij de Hollandsche dapperheid en taaiheid gevoegd ‘élan’, dat men bij een Hollandsche troepenmacht niet zou zoeken.

Krankzinnig worden kwam ook in het oude Indië kwam regelmatig voor. Het Maleise woord amok is ook in Nederland jarenlang goed ‘ingeburgerd’ geweest. In het woordenboek staat: plotseling onbesuisd optreden, opschudding verwekken. Ofwel zomaar iemand aanvallen of willen vermoorden. Later kregen hele groeperingen de naam van amokmakers. De Nederlandse psychiaters in Indië die indertijd in de ‘krankzinnigenzorg’ werkten ontdekten ook andere ziektebeelden zoals ‘tropenkolder’ een tropische variant op de in Amerika 1869 ontdekte ziekte ‘neurasthenie’. Tropenkolder kon je krijgen door langdurig en eenzaam verblijf in de tropen. Neurasthenie behoort tot de somatoforme stoornissen

Men heeft dan lichamelijke klachten waar geen lichamelijke ziekte bij gevonden kan worden.  Tegenwoordig valt het onder de chronische vermoeidheid ziekten zoals fybromyalgie. Ziek worden in de tropen was toen ook al geen pretje. De diagnostiek was nog zeer beperkt evenals het aantal ‘behandelbare’ ziektebeelden. In de Javapost.nl schrijven Menne Bartelsman en Pieter Eckhardt een geslaagd artikel over vier psychiatrische syndromen die in Indië behandeld werden.

Voor de Europeanen waren er wel zorg voorzieningen maar voor de Indo’s en inlanders was dat een aanzienlijk minder of soms in het geheel niet. Hierbij speelde ook een rol of je een Nederlands Onderdaan was. Rond 1880 woonden er circa 60.000 Europeanen in de Indische archipel. Hoeveel Indo’s er werden geboren werd niet bijgehouden. Als een militair een syfilis  had opgelopen dan kon hij wel behandeld worden maar zijn Njai niet. 

Als de militair genezen werd verklaard dan was het advies om een nieuwe vrouw te zoeken snel gegeven. Inlandse vrouwen die syfilis hadden in de ‘sluimerstand’ gaven zonder dat zij het wisten de ziekte door aan hun nieuwe kinderen. Die werden dan ‘Tolol’ (dom, getikt). Maar er was verbetering op komst. Er klonken steeds meer protesten tegen de op uitbuiting gestoelde politiek en vanaf 1901 is het nieuwe beleid een feit.

Koningin Wilhelmina bepleit in 1901 tijdens haar troonrede de Ethische Politiek:

- Als Christelijke mogendheid is Nederland verplicht, in de Indische Archipel de rechtspositie der inlandse Christenen beter te regelen, aan de Christelijke zending op vaster voet steun te verlenen en geheel het regeringsbeleid te doordringen van het besef dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping heeft te vervullen. In verband hiermee trekt de mindere welvaart der inlandse bevolking op Java mijn bijzondere aandacht. Ik wens naar de bijzondere oorzaken hiervan een onderzoek in te stellen. Aan bepalingen ter bescherming van de onder contract werkende koelies zal gestrengelijk de hand worden gehouden. Naar decentralisatie van het bestuur zal gestreefd worden. De toestand op het noordelijk gedeelte van Sumatra zal, naar ik vertrouw, bij handhaving van het thans gevolgde stelsel tot algehele pacificatie leiden -.

Kritische geluiden waren er ook te horen vanuit Nederland maar ook uit de Europese gemeenschap in Indië. Men maakten zich zorgen over het opkomend nationalisme onder de inlanders. Stel dat zij allemaal goed onderwijs genieten! Dan zouden ‘zij’ zich wel eens tegen de Europeanen kunnen keren. De Fransen hadden ondertussen een ander systeem opgezet voor hun koloniën. ‘Meer welvaart onder de bevolking brengen door meer economische vrijheid’. Hierbij werd niet gekeken naar ras of afkomst. De Nederlanders waren echter niet van plan om deze aanpak over te nemen. Nog rond 1930 was meer dan 90% van de bevolking analfabeet. 

De nieuwgebouwde scholen werden wel steeds meer bevolkt door Indo’s. Waarvan het merendeel zich later ‘tegen’ de Nederlandse aanwezigheid zou keren. De zo geroemde Hollandse Koopmansgeest won het telkens opnieuw van de nieuwe inzichten op het gebied van de ontwikkeling van de psychologie en de Nederlandse onderwijs methoden die op de scholen in Indië werden gehanteerd gaven de Indo’s en de knappe inlandse kinderen die naar school mochten eveneens veel inzicht in de ‘geest’ van het Nederlandse denken. Het gezegde er zijn ‘kapers aan de kust’ werd goed uitgelegd in het kader van de wereldgeschiedenis. De ‘verovering’ van Indië werd als heldendaad aan de onschuldige kindertjes uitgelegd. De inlandse kindertjes leerden op hun Desaschool ook waar Hoogezand en Sappemeer lagen.

Er waren ook mensen die zich grote zorgen maakten over het gedrag van Nederland in Indië. Met name Nederlanders die Indië goed kenden en zonder racistische vooroordelen herhaaldelijk blijk gaven van de intelligentie onder de Javaanse bevolking. Een van hen was Dr. J. H. Abendanon. Jaques Henrij Abendanon was in 1852 in Suriname geboren in een joodse familie van vermoedelijk Portugees-Braziliaanse afkomst. In 1862 het zelfde jaar dat het tweede kabinet van Johann Rudolph Thorbecke was geïnstalleerd kwam Abandanon in Nederland aan. 

Het was ook het jaar dat Fukuzawa Yukichi in Nederland op bezoek was om kennis te maken met de zeden en gewoontes in Europa. Fukuzawa is later de oprichter geworden van de Keio School voor Nederlandse Studies die nu de huidige Keio Universiteit is genoemd. Abandanon is later rechter geworden in Batavia het huidige Jakarta. Door dit werk ontstond bij hem de overtuiging dat door verouderde voorschriften en rechtspreking er geen ‘recht’ aan de Javaanse bevolking werd gedaan. Abandanon bekritiseerde de misstanden en drong aan op gelijkwaardige behandeling van alle inwoners zonder onderscheid op huidskleur (Indo’s) of ras.  

Zijn vriendschap met Raden Mas Ismangoen Danoe Winoto die in latere jaren onderwijs inspecteur op Java was en met de eerste vrouwelijke inlandse die uitstekend Nederlands schrijvende Raden Adjeng Kartini zal Abandanon zeker beïnvloed hebben tijdens zijn werk na zijn benoeming tot directeur van Onderwijs, Eredienst en Nijverheid in 1900. Na zijn pensionering bleef hij nog actief vanuit Nederland als publicist van vele artikelen en heeft op de achtergrond een zeer grote rol gespeeld bij de introductie van het onderwijs in de koloniën.

Nog in 1911 nam Jaques Abandanon deel aan de First Unversal Races Congress in Londen. Een van de initiatief nemers was Felix Adler oprichter van de Ethical Culture Movement  in Amerika. Als vertegenwoordigers van de Nederlandse Ethische Politiek was er een grote groep Nederlanders aanwezig. Wereldwijd was er belangstelling geweest voor dit eerste congres. Er was ook een  vertegenwoordiging uit Japan waaronder professoren van de Keio Universiteit uit Tokio en natuurlijk was er een ook vanuit Duitsland veel belangstelling. Japan en Duitsland hadden zo hun eigen ideeën over de verschillende rassen. Dat zou pas vele jaren later  blijken uit de Duitse plannen met de joden en zigeuners. 

Rond 1911 had Duitsland veel minder koloniën dan de Britten, Fransen of Nederland. Koloniën die Duitsland allen weer zou kwijt raken door het Verdrag van Versailles uit 1919. Japan had ook geen Koloniën van betekenis behalve dan Taiwan (Formosa) van 1895 tot 1945. De Amerikanen hadden het overigens in 1910 wel op een akkoordje gegooid met de Japanners. Uit zorg tegen de Russische invloed in Korea had Amerika er geen bezwaar tegen dat Japan Korea volledig zou annexeren. Als zij Filipijns Amerika dan maar met rust zouden laten. Japan en Duitsland hebben vanaf 1930 getracht hun achtergestelde positie in te halen wat uiteindelijk zou leiden tot de tweede grote wereldoorlog van 1940 tot 1945.

Hoeveel Indo’s ofwel gemengdbloedigen er indertijd zijn achtergebleven in het huidige Indonesië is niet precies bekend. Er wordt hier en daar geschreven over enige miljoenen. Velen onder hen zullen zich niet (meer) bewust zijn geweest van hun westerse roots of waren al dusdanig in de Indonesische maatschappij geïntegreerd dat zij geen aanleiding of mogelijkheid zagen om zich alsnog Nederlander te willen voelen. Na de nationalistische oproer periode de Bersiap-periode in 1945 en nog tientallen jaren daarna was het in Indonesië ‘not done’ en zelfs levensbedreigend om je voor je voor te laten staan op gedeeltelijke blanke afkomst. 

In Nederland wonen momenteel circa 1,2 miljoen nakomelingen van wie beide ouders of grootouders of een van hen in een van de voormalige Nederlandse koloniën zijn geboren. Een steeds grotere groep van deze nakomelingen wil weten waar zij vandaan komen en wil begrijpen waarom hun ouders of grootouders zo zwijgzaam en weemoedig waren. Of soms zo onvoorstelbaar boos. 

Na de tweede wereldoorlog zijn er circa 350.000 grote en kleine mensen uit het voormalige Nederlands Indië ‘gerepatrieerd’. De hieruit voortgekomen bevolkingsgroep wordt wel de eerste generatie van de ‘succesvolle integratie van  buitenlanders’ in Nederland genoemd. Ook in Indonesië was men trots op de succesvolle integratie van de Indo’s die zelfs hun Hollandse namen veranderden. 

 angst voor vroegtijdige paring in Indië



Jeanne van der Steur-Heyligers en haar schoondochter Charlotte van der Steur-Deuning

Pa van der Steur met 8 Indo jongens rond 1906 - 
Uiteindelijk zou Pa van der Steur rond de 7000 veelal uit  gemengde 
relaties geboren kinderen in zijn opvanghuizen opnemen

kweekschool voor Inlandse onderwijzers

Hollandse meisjesschool in Indië

Een Desaschool in Indië 

Hollandse mannen na het zware werk in Indië

Dr. Swart Abrahamsz en Multatuli (Douwes Dekker)



Een ambulance in Indië

Behandel ruimte in een psychiatrisch ziekenhuis Indië

 De Herenafdeling van een ziekenhuis op Java

De Damesafdeling van een ziekenhuis op Java

Een groepje tennisspelers in een krankzinnigengesticht op Java

Inlandse patiënten in een ziekenhuis op Java aan de middagmaaltijd  


Tijdens de oorlogen op Sumatra/Atjeh vochten er behalve Inlanders ook speciaal 
uit West Afrika gecontracteerde soldaten mee. 
Het merendeel woonde in Poerworedjo en huwden veelal met Inlandse vrouwen.

Oost-Indisch doof en collectief geheugenverlies in Nederland

Met het geheugen van Julie is nooit iets mis geweest. Julie had ook geen last van dissociatieve amnesie zoals dat veel voorkomt bij mensen en met name bij jonge kinderen die betrokken zijn geweest bij een oorlog of een grote natuurramp. Het komt ook voor bij personen die een belangrijke functie hadden als bestuurder van Nederlands-Indië, of nog hoger in ‘s Gravenhage. 

In het eerste artikel van dit blog ‘Spekkoek werd het kleine dossiermapje van Julie geïntroduceerd. Een dun dossiermapje met circa 35 bruikbare velletjes papier die bijna 80 jaar van haar leven bevatten. Eind 2009 begon de speurtocht naar het Indisch verleden van Julie van der Steur. Duizenden foto’s uit Nederlands-Indië zijn bekeken. Tientallen boeken zijn gelezen en er liggen nog 10tallen boeken klaar om gelezen te worden. Daarnaast een grote hoeveelheid wetenschappelijke onderzoeken en kranten uit het voormalig Nederlands-Indië zijn als bronnen doorgenomen. Daarnaast een groot aantal kampverhalen uit boeken en kampbelevenissen die van het ‘net' zijn geplukt. Opvallend is het aantal uiteenlopende getuigenissen van de wijze waarop het verblijf in dezelfde kampen is ervaren.

Er zijn echter opvallend minder ‘buitenkamper’ verhalen en ook een zeer beperkt aantal boeken over of door ‘buitenkampers’ zelf geschreven publicaties te vinden. Zelfs veel minder foto’s uit die periode. Terwijl er toch bijna twee keer méér mensen buiten de kampen hebben geleefd tijdens de oorlog dan in de kampen. Waarom is dat zo? Omdat de ‘blanken’ door hun achtergrond en veronderstelde hogere opleidingsniveau zich beter kunnen verwoorden? Was het zoveel erger in de kampen dan er buiten? Of was er soms meer belangstelling voor de verschrikkelijke kampervaringen? Natuurlijk liepen de Indonesiërs en Japanners in Indië wel eens rond met een camera in de periode 1942 - 1946. Het vergt een apart onderzoek naar mogelijk bewaard gebleven foto's en boeken gemaakt door Indonesiërs of van Japanners tijdens hun verblijf in Indonesië. 

Een andere onderzoeksvraag is of er er eigenlijk voldoende bewijs bestaat voor de stelling dat de Indo's zo zwijgzaam waren over hun verleden en of de buitenkamp Indo’s ook zo'n last zouden hebben van de bijna legendarische ‘Indische Zwijgzaamheid’? Die vervolgens weer uitgelegd wordt als zo typisch bij de Indo’s passend. En waren de Indo’s en inlanders ook niet een beetje doof. Zoals de Oost-Indische doofheid zo treffend omschreven door P.J. Harrebomée: 


‘Die hebbelijkheid is wel het meest op de Oost-Indiërs toepasselijk, daar hun, door de heete luchtgesteldheid, eene natuurlijke traagheid eigen is.

Nog zo’n grappig spreekwoord uit het boekje van Harrebomée wat mogelijk van toepassing geweest kan zijn op de mensen die voor de VOC hebben gewerkt of zich als Koloniaal Planter hadden gevestigd en bewonderd werden door bijvoorbeeld oud Minister President Balkenende die zijn toehoorders in 2010 nog opriep terug te keren naar de VOC mentaliteit.

Wees horende doof en ziende blind:
die kan zien en verhelen, zal men alle deugd bevelen.

Behalve dat Nederland straatarm was na de oorlog o.a. vanwege het wegvallen van de inkomsten uit Nederlands-Indië sinds 1941 was Nederland ook het bestuur over meer dan 70 miljoen dwarsliggende Islamieten kwijt. Zou dit verlies die openlijke boosheid bij Indo Geert Wilders veroorzaakt hebben? Het enorme gebrek aan woonruimte in Nederland o.a. voor de repatrianten maar ook voor de  duizenden terugkerende oorlogsslachtoffers uit de vele Europese landen en de dynamiek van de wederopbouw vroeg veel aandacht. De Nederlanders wisten  daarnaast heel weinig over de soms zeer grote cultuurverschillen tussen Nederland en Indië maar hadden ook weinig weet van de grote onderlinge cultuurverschillen in Indië zelf. Opgroeien op bijvoorbeeld Celebes of Sumatra was aanmerkelijk anders geweest dan opgroeien in Bandoeng op Java. Indo's woonden en werkten in alle lagen van de bevolking maar het merendeel van de Indo's hadden dichter tegen de inlanders aan geleefd en waren over het algemeen lager opgeleid dan de veel kleinere groep Indo kinderen met ouders die het wel konden betalen om hun kinderen de blanke scholen in Indië te laten bezoeken of hen zelfs naar Nederland hadden gestuurd om de middelbare school of hoger te laten volgen.


Als gerepatrieerde Indo familie was het ook zeer raadzaam om zo geassimileerd mogelijk over te komen (dus je mond te houden) want dan had je een grotere kans op werk en zelfstandige woonruimte. Voor de psychologische opvang van oorlogsslachtoffers was nog weinig tijd, expertise en geld beschikbaar. Laat staan voor de buitenkampers want die hadden het immers toch niet zó slecht gehad. Pas veel later, vanaf de jaren ’70 toen de welvaart was toegenomen zou er aandacht (en budget) komen voor ‘verwerking’ bij de eerste generatie Indo's die na de oorlog uit Indië waren gekomen. In hoeverre de naoorlogse Haagse Pasar Malam met z'n Tempo Doeloe karakter en al vóór 1957 in kleinere vorm opnieuw geïntroduceerd door Mary Bruckel-Beiten. En later in 1959 organisatorisch werd overgenomen door Tjalie Robinson en zijn vriendenkring, een rol heeft gespeeld bij de voorlichting over het oude Indië is een apart verhaal waard. 


Naar mijn idee is het met name collectieve schaamte, heimelijk racisme en onbekendheid met de grote  cultuurverschillen tussen Indië en Nederland. Die veel Indo’s er toe bracht om minder open te zijn over hun ervaringen o.a. vanwege de hoge toon waarop de totoks (Nederlanders) over hun kampperiode  spraken of schreven. Als je niet in een kamp had gezeten dan had je het kennelijk ‘beter’ gehad. En tegelijkertijd was er de niet volmondig uitgesproken verdachtmaking richting de buitenkampers dat zij mogelijk gecollaboreerd zullen hebben met de Indonesiërs en de Japanners omdat zij niet in de kampen hadden gezeten. Hierdoor leek het alsof de geïnterneerden meer te lijden hadden gehad. Het was algemeen bekend dat veel inlanders de Japanners met open armen hadden ontvangen. Wat toen de positie van de Indo's zou worden vroeg men zich in Nederland niet af. En niet te vergeten de heimelijke en soms openlijke verwijten die gerepatrieerde Indo’s op straat kregen van de Nederlanders toen na de oorlog zoveel militairen (soms gedwongen) naar Indië werden gestuurd. Veel Indo's besloten toen om dan maar te zwijgen, ook Julie. In de a.s. Julie, een Indisch meisje  boek publicatie wordt er dieper op de eerder genoemde aspecten en feiten ingegaan. 

Julie’s geheugen was zeer op orde. Maar zij kon zich gewoonweg niet uitspreken over de soms extreme situaties waarin zij tijdens de oorlog in terecht was gekomen. Enerzijds zal een rol gespeeld hebben dat zij dacht dat de luisteraar zich onvoldoende in zou kunnen leven door gebrek aan kennis over de Indische cultuur. Anderzijds zal zij belangstellenden de verhalen hebben willen besparen vanwege de bijna ongeloofwaardige details of gebeurtenissen die gewoonweg te veel pijn deden om weer naar boven te halen. Als kind van een buitenkamper kreeg ik na verloop van tijd en na het stellen van vragen de indruk dat (toen ik nog veel jonger was) Julie mij de verhalen wilde besparen vanuit een goedbedoeld pedagogisch 'ach, je bent nog te jong' motief. Later maakte dat plaats voor 'ach, het is al zolang geleden'. Dit in tegenstelling tot mijn vader die juist zeer veel over 'zijn' oorlog in Nederland sprak. Vragen stellen had dus niet zoveel zin bij Julie. Op onverwachte momenten waren er echter spontane confrontaties met mensen uit het verleden die Julie niet zelf kon dirigeren of controleren. 

Een voorval uit 1981. Julie was bij ons op bezoek. Wij bewoonden toen een grote vrijstaande verbouwde boerderij in de buurt van Mijdrecht. Wij woonden daar samen met circa 11 kinderen. Eigen kinderen en pleegkinderen. Julie kwam niet vaak op bezoek zij vond het best wel druk met al die kinderen om haar heen. Wat verderop, boven aan de dijk woonde onze buurman in een oude molen Veel buren hadden wij niet en hij dus ook niet. Na verloop van tijd kwamen de kinderen thuis en vertelde de zij de buurman hadden ontmoet en die wilde wel eens kennis maken met ons. Prima! Na enige weken stond er ’s middags een aardig uitziende man voor de deur met grijs haar en opvallend lichte ogen. Het was een prettig aandoende man die duidelijk al rond de 70 was maar zeer jeugdig en vlot overkwam. Hij stelde zich voor als Dr. Schoonheyt. Er volgde in ons huis een bijzonder aangename kennismaking en hij had een plezierige belangstelling voor onze kinderen. Leuke buurman vonden wij. Enige maanden later was Julie bij ons visite en buurman Schoonheyt kwam toevallig ook langs.

Julie en Dr. Schoonheyt werden aan elkaar voorgesteld en hij vroeg onmiddellijk aan Julie. Komt jij uit Indonesië? Oh wat leuk antwoordde hij toen en daarmee was het onderwerp meteen mee afgesloten. Er volgde geen 'klik' tussen hen om over 'vroeger' te praten. Toen hij na enige tijd vertrokken was zei Julie 'Ik ken die naam' en ik weet dat hij arts is geweest in Boven-Digoel. Ja, zei Julie peinzend dat was een soort concentratiekamp voor nationalisten op Nieuw Guinea voor de oorlog. Oh, was onze reactie. Hadden wij dan concentratiekampen in Nederlands-Indië? Pas vele jaren later kwam Dr. Schoonheyt opnieuw ter sprake. Hij was toen al overleden, maar Rudy Kousbroek beschreef hem uitgebreid in zijn boek het ‘Oost-Indisch Kampsyndroom’.

Met Julie hebben wij er indertijd nooit meer over Dr. Schoonheyt gesproken. En bij mij was dit voorval ergens achterin de opslag van het lange termijn geheugen verdwenen. Julie had in haar jeugdjaren over het deportatiekamp Boven-Digoel in de Indische kranten gelezen en daar was op dat moment alles mee gezegd. Er is veel geschreven over Boven-Digoel. O.a. door Schoonheyt zelf. Een door Londoh geschreven blog begint met deel 1 op 15 september 2009. Hij verwijst voldoende door naar bronnen voor lezers die meer willen weten. 
Een bijzonder helder en soms zeer aangrijpend verslag doet een van de kampbewoners en schrijver I.F.M. Salim in zijn boek Vijftien jaar Boven-Digoel. Rudy Kousbroek gooide met zijn boek Het Oost-Indisch Kampsyndroom veel polemische knuppels in veel Nederlandse hoenderhokken. Kousbroek nivelleerde echter op geen enkele wijze de verschrikkingen in en buiten de kampen. Julie wist dat ik het boek had gelezen maar heeft het niet willen lezen. We hebben toen wel een discussie gehad over de halteplaats Ataka en over racisme in Nederlands-Indië

De repatriantenschepen vanuit Indië maakten een tussenstop in de havenplaats Adabia en vervolgens ging men met een treintje naar Ataka waar er (warme) kleding en voedsel werd aangeboden. Schoenen mocht men kopen. Het was de eerste kennismaking met het ogenschijnlijk gastvrije maar zakelijke Nederland. Met het aldaar gekregen mantelpakje van dik donkergeel katoen kwam Julie in Nederland aan. Rudy Kousbroek had zelf in een kamp gezeten en fileerde in zijn boek maar ook  in het NRC,  het boek Bezonken rood van Jeroen Brouwers. 
Kousbroek begint zijn artikel met: Het Indische kampsyndroom, zo heb ik al vaker betoogd, is de onwil om na te gaan hoe het werkelijk geweest is en liever vast te houden aan een onwaarachtige voorstelling van zaken, aan een mythe. Kousbroek is van mening dat Brouwers zwaar overdrijft net zo als zijn kampgenoot Willem Brandt die kamp Tjideng beschrijft als het 'Bergen-Belsen van Azië’

Ter vergelijking schrijft Kousbroek: in ons kamp is 6 procent van de geïnterneerden omgekomen; in Bergen-Belsen 70 procent. Kousbroek gaat verder: In het begin dacht ik: zo was het niet, maar dat doet er niet toe. Het is irrelevant of het echt gebeurd is: het is zoals hij het zich herinnert. Het is iemand zijn privé-waarheidKousbroek vond de waarheid erg genoeg maar verzette zich tegen de overdrijving, net zoals Julie. 
Het waren dit soort boeken en verhalen waar ‘overdrijving en aandachttrekkerij’ een hoofdrol speelde zoals in de verhalen van Brouwers en Willem Brandt (o.a. zijn boek: 'De gele terreur') die Julie het schaamrood naar de kaken joeg, of haar innerlijk boos maakte. 

'Vertel of schrijf toch gewoon de waarheid of houd anders je mond' zei Julie, terwijl zij met opgeheven naar buiten staarde. 


Uit Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië 1930 
internering van communisten van de Soediro-partij


I.F.M.Salim over het Nederlandse 
concentratiekamp op Nieuw-Guinea

Dr. L.J.A. Schoonheyt over zijn werk als arts 
in het concentratiekamp Boven-Digoel

Dokters woning in Boven-Digoel


Bannelingen in het kamp Boven Digoel werden zonder enig proces jaren lang opgesloten

Een pagina uit Het Oostindisch kampsyndroom van Rudy Kousbroek



USA Camp Manzanar. Meer dan 10.000 voor het merendeel onschuldige Japanners 
werden in 1942 opgepakt en opgesloten.

Na de bevrijding ging het gelukkig al weer wat beter met de bewoners van het kamp in Indië

Jeroen Brouwers is geboren in 1940 en was 5 jaar oud toen Tjideng werd bevrijd. 
Hij publiceerde in 1981 Bezonken rood

Rudy Kousbroek was bijna 16 jaar oud 
toen hij uit het kamp werd bevrijd

Tjideng 1943

Kampgeld in Tjideng


klik hier

Paula Kogel het huis aan Ampasiet

Willem Brandt noemde kamp Tjideng het Bergen-Belsen van Azië
op de foto ruimt kamparts Dr. Klein uit Bergen-Belsen de lijken op 
onder bewaking van de bevrijders


Goede reis naar Nederland gewenst vanuit Attaca vanaf 1945